HomeNieuwsNieuwsoverzichtBericht
voetnoot
Grote verschillen in cultuurbeleid provincies
18-03-2015
Nadat de provincies in 2010 afspraken dat zij cultuureducatie, erfgoed en het waarborgen van culturele spreiding en diversiteit in de regio tot hun culturele kerntaken rekenen, hebben zij daar op zeer verschillende wijze invulling aan gegeven. Zo blijkt uit een in opdracht van Kunsten '92 uitgevoerde analyse.
Uit  de analyse, in opdracht van Kunsten '92 uitgevoerd door Robbert van Heuven en beschreven in de brochure De Provinciale Staat van het Cultuurbeleid (pdf),  blijkt dat er een indeling gemaakt kan worden in vier verschillende categorieën provincies: de behoudende provincie, de betrokken provincie op afstand, de actieve regioprovincie en de inhoudelijk regisserende provincie.

Opvallend is dat Van Heuven in zijn artikel 'Elke provincie zijn eigen cultuurbeleid' Noord-Holland, Zuid-Holland en Flevoland 'de meest behoudende provincies' noemt, terwijl met name Zuid-Holland in een recent onderzoek van Berenschot (in opdracht van De Boekmanstichting) genoemd werd als een van de vier provincies die sinds 2011 juist meer zijn gaan besteden aan cultuur. Van Heuven noemt Noord-Holland, Zuid-Holland en Flevoland behoudend omdat deze provincies hun culturele taken zeer beperkt opvatten, de verantwoordelijkheid het liefst zo veel mogelijk overdragen en het aantal uitvoeringsorganisaties beperken. De nadruk ligt op erfgoed en, in het geval van Flevoland, op de bibliotheek. Vooral Noord-Holland koppelt de uitvoering van de cultuurtaken aan andere provinciale taken, zoals ruimte en toerisme. Zuid-Holland richt zich vrijwel alleen op erfgoed, bouwt de taken op het gebied van cultuureducatie zelfs af en beperkt zich tot het financieren van externe cultuurconsulenten en het in stand houden van een basisvoorziening (het Kunstgebouw) voor de hele provincie, aldus Van Heuven.

De woorden ‘verbinder’ en ‘regisseur’ komen veel vaker voor in de cultuurnota’s van de tweede categorie provincies: de betrokken provincie op afstand, te weten Groningen, Limburg, Overijssel en Utrecht.

De actieve regioprovincies hebben, nog meer dan de betrokken
provincies, oog voor de positieve rol die kunst en cultuur in de regio kunnen spelen, bijvoorbeeld op het gebied van de persoonlijke ontwikkeling van burgers, het bevorderen van de regionale identiteit, het stimuleren van het toerisme en het economische vestigingsklimaat. Deze provincies (Drenthe, Friesland, Gelderland en Zeeland) beseffen dat de vele kleine, veelal arme, woonkernen binnen hun provincies niet in staat zijn een fatsoenlijke culturele infrastructuur te onderhouden die al die rollen kan vervullen. Soms betekent dat dan ook dat de provincies taken op zich nemen die niet als een strikt provinciale taak worden gezien. Friesland gaat daarin het verst door in haar nota te schrijven dat ook taken die geen wettelijke basis hebben toch als kerntaak kunnen worden beschouwd, aldus Van Heuven.

Van Heuven noemt Brabant een interessante aparte categorie als inhoudelijk regisserende provincie. 'Net als de actieve regioprovincies wil de provincie tot een veerkrachtige culturele infrastructuur komen, omdat cultuur wordt gezien als iets dat maatschappelijke, intrinsieke en economische waarde heeft. Maar waar andere provincies de verantwoordelijkheid daarvoor veelal bij anderen leggen, zoals andere overheden en maatschappelijke partners, investeert Brabant in een nieuw subsidie-instrument om de regionale cultuur tot bloei te krijgen, omdat die door de landelijke bezuinigingen behoorlijk is aangetast. Makers, culturele instellingen, overheden of bedrijven die een bijdrage willen leveren aan de innovatie van de culturele sector, kunnen sinds begin 2013 een beroep doen op de zogenaamde Impulsgelden. Daarmee heeft de provincie veel meer greep op wat er in haar regio gebeurt dan de andere provincies,' aldus Van Heuven.

Van Heuven noemt het opvallend dat op het eerste gezicht weinig wordt samengewerkt tussen de provincies. ''Dat is zeker bij de drie noordelijke provincies merkwaardig, omdat daar dezelfde problemen spelen (krimp, lage economische groei, weinig grote steden en BIS-instellingen). De regionale overheden zouden elkaar daarbij kunnen helpen,' aldus Van Heuven, die tevens constateert dat er tussen de verschillende overheidslagen (rijk, provincies, gemeenten) te weinig overlegd wordt over het verschuiven van beleidstaken, waardoor er grote verschillen tussen die overheden ontstaan in opvatting en uitvoering van cultuurbeleid.
Van Heuven noemt als voorbeeld cultuureducatie. 'Het Rijk wil graag dat er op dat gebied meer gebeurt. BIS-instellingen zijn al verantwoordelijk voor cultuureducatie-aanbod en het Rijk financiert het Fonds Cultuurparticipatie. Tegelijkertijd is cultuureducatie een geliefd bezuinigingsobject van gemeenten en provincies. (...) Daardoor ontstaat de rare paradox dat het Rijk beleidsmatig investeert in educatie, maar dat de infrastructuur die voor de uitvoering van dat beleid zou moeten zorgen door lagere overheden wordt ontmanteld. Wat het allemaal extra ingewikkeld maakt, is dat de ene gemeente of provincie ander cultuureducatiebeleid voert dan de andere, waardoor er een lappendeken ontstaat van regio’s en gemeenten waar educatie beter of minder goed geregeld is,' aldus Van Heuven.

In de brochure wordt verder nog een artikel gewijd aan Heerlen als een positief voorbeeld van een gemeente die cultuur inzet om zichzelf te profileren.

Het LKCA, Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst, heeft in de aanloop naar de Provinciale Statenverkiezingen op 18 maart een dossier samengesteld dat hier te vinden is. LKCA bracht in november 2014 ook het discussiestuk De toekomst van het provinciale cultuureducatie en -participatiebeleid (pdf) uit.


Print deze pagina

Reacties op dit artikel (0)

Er zijn nog geen reacties.

Schrijf een reactie

Naam
E-mailadres (?)
Reactie
 

Gerelateerde informatie