De Koninklijke Bibliotheek (KB) heeft op 27 oktober een zogeheten consultatieversie gepubliceerd van het Gezamenlijke Collectieplan, waarin het beleidskader voor het bibliotheeknetwerk wordt beschreven ten aanzien van het collectiebeleid van de openbare bibliotheken. Er kan nog tot 11 november gereageerd worden op de consultatieversie.
Met het door Theo Bijvoet, in samenspraak met alle betrokken partijen in de branche opgestelde collectieplan, getiteld
Gezamenlijk collectieplan. Beleidskader collectiebeleid voor het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen (pdf), wordt beoogd de dienstverlening rond de gezamenlijke collecties te optimaliseren en tegelijk wil het collectieplan richting geven aan de verdere ontwikkelingen rond het collectiebeleid. Het collectieplan moet de samenhang tussen de fysieke en digitale collecties bewerkstelligen en zal consequenties hebben voor de praktijk van het collectiebeleid. Lokale bibliotheken blijven, binnen het kader van het collectieplan, autonoom in hun eigen collectiebeleid, zo wordt gesteld in de inleiding bij het stuk.
In aanvulling op de in de
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) geformuleerde vereisten (artikel 10) wordt in het collectieplan nog rekening gehouden met zeven uitgangspunten:
- Het collectieplan plaatst de klant(ervaring) voorop en beoogt de dienstverlening rondom de collecties te optimaliseren. Ook bij het bewerkstellingen van de samenhang tussen fysieke en digitale collecties wordt hiervan uitgegaan.
- Netwerkbrede, eenvoudige en efficiënte vind- en beschikbaarheid van de gezamenlijke collecties is een belangrijk doel.
- Het collectieplan houdt rekening met alle bibliotheekfuncties, zoals opgenomen in de Wsob.
- Het collectieplan beoogt de pluriformiteit van de gezamenlijke collecties, zoals aanwezig in de Nederlandse openbare bibliotheken, te borgen.
- Het collectieplan gaat uit van een geïntegreerde kanalenstrategie: in de dienstverlening zullen fysieke en digitale kanalen naast elkaar maar in samenhang worden gebruikt. Daarbij is wel sprake van sturing op kanaal bij bijvoorbeeld de longtailfunctie en het interbibliothecair leenverkeer (IBL).
- Het collectieplan zoekt aansluiting bij de opschaling die in de huidige collectiepraktijk geconstateerd kan worden.
- Het collectieplan gaat uit van de bestaande budgettaire kaders.
In het collectieplan wordt de collectie gezien als ‘het kernmateriaal van iedere bibliotheek. Zonder een collectie kun je niet spreken van een bibliotheek. In de connectie fungeert de collectie steeds als direct of indirect vertrekpunt. Met en rondom de collectie wordt de dienstverlening en klantwaarde opgebouwd en verzorgd.’ Ook nieuwe vormen van dienstverlening in het kader van de ‘maatschappelijke bibliotheek’ zijn verbonden met de collectie, aldus het collectieplan. ‘De collectie e-books is dynamisch van aard en tegelijk zo pluriform als mogelijk is op basis van de afspraken met uitgevers.’ Het geheel van door het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen beheerde en beschikbaar gestelde fysieke en digitale collecties kan worden gezien als de gezamenlijke netwerkcollectie.
De totale mediakosten bedroegen in 2015 landelijk gezien 62,7 miljoen euro, waarvan 12,6 miljoen voor de leenrechtvergoedingen. De mediakosten vormen daarmee circa 12 procent van de totale lasten van de lokale bibliotheken (= 514,4 miljoen). De post mediakosten toont de laatste twee jaar een dalende trend. Tegenover de dalende post voor fysieke media staat het stijgende budget voor de centrale inkoop van e-content voor de openbare bibliotheken. In 2016 bedraagt dit budget (beschikbaar via de begroting van het ministerie van OCW bij de KB) 9,2 miljoen euro, oplopend tot 12,2 miljoen in 2018.
Het rapport biedt een uitvoerige analyse van de bestaande praktijk van het collectiebeleid (en in relatie daarmee het IBL) en duidt daarbij verschillende knelpunten en opvallende aspecten aan. Zo wordt er op gewezen dat er de afgelopen jaren een verschuiving heeft plaatsgevonden waarbij het aantal volwassen leden en de uitleningen van boeken voor volwassenen vrij sterk is gedaald terwijl het aantal jeugdleden en uitleningen van jeugdboeken de laatste jaren juist stijgt. (De verhouding jeugd – volwassenen is inmiddels ca. 60% tegenover 40%.) Deze ontwikkeling is echter niet in dezelfde mate terug te zien in de opbouw van de collecties: nog steeds hebben de bibliotheken meer materiaal in huis voor volwassenen dan voor de jeugd. Ook in de collectie e-books, beschikbaar via www.bibliotheek.nl, domineert vooralsnog de aandacht voor volwassenen.
Het rapport wijst op de bijzondere collectiefunctie (en rol binnen het IBL) van de PLUSbibliotheken ten aanzien van werken binnen wetenschapsdomeinen op HBO+ niveau, maar wijst er tevens op dat dit alleen het geval is voor fictie, en niet voor non-fictie. ‘Het ontbreken van landelijke afspraken over de fictie-collecties betekent dat bijvoorbeeld de toegang tot minder actuele en oudere Nederlandse literatuur of tot (vertaalde) buitenlandse literatuur niet structureel geregeld is. De verdiepende rol en de longtail-functie die de PLUSbibliotheken in gezamenlijkheid vervullen, zijn zodoende beperkt want met name op wetenschappelijke publicaties gericht. De depotfunctie van de PLUSbibliotheken vraagt eveneens een nadere uitwerking. Daarbij zou verkend kunnen worden of er verbindingen te maken zijn met de KB-collectie en depotfunctie van deze instelling. Naast deze inhoudelijke aandachtspunten is er sprake van financiële kwetsbaarheid. De PLUSfunctie wordt geheel bekostigd uit variabele en doorgaans niet geoormerkte middelen. (...) Door budgettaire ontwikkelingen in het bibliotheekstelsel staat de PLUSfunctie al enige tijd onder druk. Wil de dienstverlening aan de klanten in dit opzicht op niveau blijven dan is een meer solide financieel arrangement van de PLUSfunctie wenselijk en noodzakelijk,’ aldus het rapport.
Ook wordt in het stuk ingegaan op het in toenemende mate verdwijnen van fysieke dragers voor muziek en film. ‘Voor de collectiepluriformiteit en dus ook voor de klantpropositie betekent het zonder meer verdwijnen van fysieke muziekdragers in de openbare bibliotheek een achteruitgang. Bezien zou moeten worden hoe de fysieke en digitale dienstverlening rond muziek het best kan worden geïntegreerd. Gelet op de landelijke collectierol van de CDR verdient het aanbeveling de CDR te betrekken bij de herijking van de PLUSfunctie,’ aldus het rapport, waarin verder gesteld wordt dat ook steeds meer bibliotheken overwegen de dvd-collecties naar het magazijn te verplaatsen. ‘Op termijn zou de speelfilm als collectieonderdeel geheel uit beeld kunnen raken.’ Echter: 'De bibliotheken kunnen zich met dit materiaal eenvoudig en met een publieke optiek onderscheiden van het commerciële aanbod. (...) Deze vorm van dienstverlening verhoudt zich goed tot de wettelijke bibliotheekfuncties "organiseren van ontmoeting en debat" en "kennismaking met kunst en cultuur". Daarnaast zijn er op basis van dit collectiemateriaal interessante mogelijkheden in relatie tot de voor het netwerk geldende verplichting tot onderwijsondersteuning.’
Het collectieplan sluit af met 37 afspraken (voor de verschillende spelers in het veld en voor verschillende categorieën gebruikers en materialen) waarmee onder andere in de analyse genoemde knelpunten geadresseerd worden. Zo hebben verschillende afspraken betrekking op de rol van de PLUSbibliotheken: ‘De PLUSbibliotheken, POI’s en de KB stellen binnen een half jaar na vaststelling van het collectieplan een nieuw kader op voor de invulling van de integrale PLUSfunctie in het netwerk (HBO+ , achtergrondcollecties, voormalige wisselcollecties). Daarbij wordt rekening gehouden met de groeiende digitale collecties in het netwerk en de rol van de KB op het terrein van wetenschappelijke informatievoorziening.’ En: ‘De PLUSbibliotheken, POI’s en de KB stellen tevens een toekomstbestendig financieringsmodel van de PLUSfunctie op. (...) De CDR wordt vanwege zijn landelijke collectiefunctie betrokken bij de herijking van de PLUSfunctie.’
Om de toegang tot audiovisueel materiaal beter en gestructureerder te regelen dient het CDR op korte termijn in overleg met de KB een plan van aanpak op te stellen voor het collectieonderdeel film dat fasegewijs moet leiden tot een (meer) gestructureerd beheer, betere toegankelijkheid en eenvoudige ontsluiting (fysiek en digitaal) van de gezamenlijke, audiovisuele collectie. Onderwijs en educatie zijn daarbij belangrijke aandachtspunten, zo stelt het collectieplan.
In het rapport wordt ook ingegaan op de relatie fysiek - digitaal. De fysieke en digitale collectie vormen een eenheid en worden als zodanig bezien, aldus het rapport. ‘In het kader van het jaarplan e-content 2017 wordt een collectieprofiel van de digitale collectie opgesteld. Dit profiel zal onder meer worden gebaseerd op een analyse van de gebruikscijfers van de digitale collectie in de jaren 2014-2016 en op de brede maatschappelijke missie van de openbare bibliotheek. (...) In het jaarplan e-content 2017 wordt ook bezien hoe de fysieke PLUS en longtail van het OB-domein meer digitaal kan worden ingevuld en verbonden aan de digitale collectie van de KB (DBNL en Delpher).’
Het collectieplan vraagt extra aandacht voor jeugdcollecties, zowel in het fysieke als in het digitale domein. ‘Lokale bibliotheken verdisconteren de groeiende doelgroep jeugd expliciet in hun collectiebeleid en in de daarmee verbonden dienstverlening. De POI’s ondersteunen hen hierin. (...) De KB zal in het Jaarplan e-content 2017 e.v. de aandacht voor jeugd intensiveren. Deze intensivering moet onder meer leiden tot een digitaal collectieaanbod dat beter in overeenstemming is met de ontwikkeling in ledenaantallen. (...) De ‘look and feel’ van de landelijke digitale bibliotheek wordt beter afgestemd op de doelgroep jeugd.
De KB krijgt op verschillende gebieden vooral een coördinerende en monitorende rol.
Van de lokale bibliotheken wordt verwacht dat alle bibliotheken de eigen bibliotheekcollectie integraal vind- en beschikbaar maken via de gezamenlijke catalogus (de NBC+) en dat elke bibliotheek in staat is om minimaal 95% van de fysieke (klant)vraag uit het eigen verzorgingsgebied af te handelen op basis van de eigen collectie. Vanwege de effectiviteits- en efficiencyvoordelen vindt het collectioneren plaats in regionale dan wel provinciale collectieteams. De POI’en stimuleren en coördineren de (vorming van) provinciale collectieteams.
Aangaande de rol van de POI’en op het gebied van IBL wordt verder nog gesteld: ‘In het kader van de gesprekstafels rond de landelijke digitale infrastructuur wordt een klantvriendelijker, landelijk kader voor het IBL opgesteld. Een getrapte levering geldt hierbij als uitgangspunt en kostenbeheersing als aandachtspunt.’ Dit moet er toe leiden dat in 2017 van alle provinciale uitleningen 99,9% uit de provinciale collectie kan worden afgehandeld.
Het is nog mogelijk te reageren op de consultatieversie van het collectieplan tot 11 november. Met de verkregen input wordt het plan, waar nodig, aangepast, aldus de KB. Daarnaast wordt een verslag van de consultatieronde aan het definitieve plan toegevoegd, waarna het plan in december ter vaststelling wordt voorgelegd aan het Algemeen Bestuurscollege van de KB.
Na vaststelling van het collectieplan zal de KB in overleg met de netwerkpartners een uitvoeringsagenda opstellen. Het vastgestelde collectieplan zal ook worden besproken met de bestuurlijke partijen VNG, IPO en OCW. Eind 2018 zal de KB een evaluatie van het collectieplan voorbereiden.