Enkele fracties binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dienden op 6 februari 2019 enkele
. De minister gaat in haar schriftelijke
De minister gaat onder andere in op vragen over de zogeheten
motie-Asscher en schrijft dan onder meer dat in overleg met de VNG, het IPO, de VOB en de KB criteria zijn vastgesteld om de meest kansrijke initiatieven te kunnen selecteren, waarbij gehanteerde selectiecriteria onder andere zijn: de fysieke afstand tot een vestiging in een bepaald gebied, de levensvatbaarheid van het initiatief en het bestuurlijk commitment van de gemeenten en provincies. (Zie ook
dit bericht van 29 maart.) Het budget voor deze regeling is beschikbaar per 1 januari 2019. ‘De planning is erop gericht voor de zomer te komen tot een selectie van de initiatieven die in aanmerking komen voor een financiële bijdrage. Geselecteerde initiatieven worden in de jaren 2019, 2020 en 2021 financieel ondersteund. De financiering start dit jaar. De gehonoreerde initiatieven zullen gedurende de periode van drie jaar worden gemonitord, zodat ervaringen en kennis kunnen worden verspreid,’ aldus de minister. In reactie op vragen van de SP-fractie benadrukt de minister dat het gaat om een tijdelijke stimuleringsregeling voor de jaren 2019–2021. 'Het rijk kan de ondersteuning van het lokale bibliotheekwerk niet structureel tot zijn verantwoordelijkheid maken,’ aldus de minister.
Vervolgens gaat de minister in op vragen over het collectieve landelijke bibliotheeksysteem (CLB). Zij stelt daarover dat het CLB momenteel in de onderzoeksfase verkeert en dat de groep bibliotheken die heeft aangegeven deel te willen nemen aan het systeem op dit moment met partijen in het bibliotheekstelsel zoekt naar mogelijkheden voor de financiering van de ruim 10 miljoen euro die nodig zijn voor de project- en migratiekosten. Over de kansen op succes van dit project zegt de minister dat een collectief systeem haalbaar is. ‘Daarnaast zijn er internationaal voorbeelden van dergelijke succesvolle ICT-projecten in het openbare bibliotheekwerk, zoals in Denemarken en Vlaanderen. De toegepaste technologie is niet nieuw, maar wordt al jaren toegepast door samenwerkende bibliotheken. Veel systemen zijn ook nu al op provinciaal niveau operationeel in zeer bedrijfszekere omstandigheden,’ aldus de minister.
Leden van de CDA- en van de SP-fractie legden de minister enkele vragen voor over de inzet van vrijwilligers. De minister zegt daarover: ‘In de Nederlandse openbare bibliotheken werken circa 16.000 vrijwilligers en circa 6.700 beroepskrachten. Ruim de helft van de vrijwilligers werkt minder dan een dagdeel per week. Vrijwilligers voeren vooral ondersteunende taken uit bij de uitlening van boeken, zij helpen mee bij cursussen (taal en digitale vaardigheden) en brengen soms specifieke expertise in. De vrijwilligers vormen daarmee een belangrijke aanvulling op de bibliotheekprofessionals. Zij zijn in mijn opvatting geen vervangers van de professionals. Een bibliotheek met maatschappelijke impact vraagt om expertise op het gebied van de collectie, van taalontwikkeling en lezen en van de sociale kaart en sociale opgaven van het werkgebied. De afbakening van werkzaamheden tussen beroepskrachten en vrijwilligers is een onderwerp van gesprek in de sector en tussen de werkgevers en de vakbonden.’