Voorafgaand aan de bekendmaking van de Beste Bibliotheek van Vlaanderen en Brussel 2012 op 29 maart in de Permeke Bibliotheek in Antwerpen hield Eric Rinckhout een korte maar boeiende voordracht over zijn literaire held: Willem Elsschot. Rinckhout is cultuurredacteur van De Morgen en was tevens jurylid van de door Bibliotheekblad georganiseerde verkiezing van de beste bibliotheek.
Dames en heren,
Er is mij gevraagd u kort te onderhouden over mijn literaire held. De keuze ligt voor de hand: Willem Elsschot.
Elsschot was en is, zoals u allen ongetwijfeld weet, een van de grote schrijvers uit het Nederlandse taalgebied, en bovendien in leven en werk onverbrekelijk verbonden met deze stad, Antwerpen.
Toch speelden ook andere steden een vooraanstaande rol: Parijs, Rotterdam en Brussel. Elsschot wóónde er niet alleen - hij liet zijn debuutroman
Villa des Roses in Parijs spelen, gebruikte zijn ervaringen bij de Rotterdamse scheepswerf Gusto in
Kaas, terwijl Brussel het decor is van
Lijmen.
Maar, daarover wil ik het niet met u hebben. Ik wil het niet over Elsschot de schrijver hebben: dus niet over zijn ironie, zijn nog altijd leesbare, wat zeg ik meeslepende werken, zijn glanzende taal waarop hier en daar een prachtig patina van de tijd ligt, niet over het humanisme en flamingantisme in zijn oeuvre.
Nee, ik wil het over Elsschot de lezer hebben.
Over Elsschot als lezer deden en doen nogal wat mythes de ronde.
Elsschot zou namelijk niet of nauwelijks gelezen hebben. Dat beeld - van een literaire analfabeet - hield hij zelf graag in stand. Vermoedelijk om dan ook meteen van het gezeur van de interviewer af te zijn. Hij koketteerde zelfs graag met zijn zogenaamd gebrek aan boekenwijsheid.
'Je moet weten dat ik bijna nooit lees,' schrijft hij in 1933 aan zijn goede vriend Jan Greshoff.
Nochtans: Elsschot las.
Op z’n minst de krant. Hij laat Laarmans, een van zijn alter ego’s, het volgende zeggen in
Het dwaallicht: 'Maar eerst nog een krant voor vanavond bij ’t vuur, want als ik niet lees werkt mijn zwijgen verkillend op mijn huisgenoten.'
Dat is het beeld dat zijn huisgenoten van Willem Elsschot hebben: in een fauteuil met een krant als barrière, als scherm, de krant om je achter te verstoppen.
Maar Elsschot - of beter Alfons De Ridder - làs de krant:
De Volksgazet om zich ter linkerzijde te informeren en
Le Soir omdat daarin de interessantste advertenties stonden. De Ridder was immers in het dagelijkse leven reclameman.
Maar hoe zit het nu met boeken?
In de niet onbekende literatuurgeschiedenis
Ik probeer mijn pen… van Lodewick en De Moor staat het volgende te lezen: 'Het enige letterkundige werk dat hij [Elsschot, dus] in twintig jaar ingezien heeft, was de kleine novelle
Genezing door aspirine van Gerard Walschap, en dit berustte op een vergissing: hij meende namelijk dat het een reclamegeschriftje was (...), maar toen hij merkte dat het slechts literatuur was, staakte hij de lezing onmiddellijk.'
Lodewick en De Moor zijn niet de enigen die dat soort mythe zijn blijven verspreiden.
Inmiddels weten we dat die opvatting niet klopt. Jan Maniewski - Elsschots kleinzoon die model heeft gestaan voor Tsjip in de gelijknamige roman - vertelde me dat Elsschot traag las. Hij las een boek hardop, in zichzelf mompelend, en proefde de woorden en de zinnen - als goede wijn.
In het Elsschot-archief, dat sinds 2009 in het Letterenhuis hier in Antwerpen berust, zitten tussen de vele brieven, zakelijke correspondentie en handschriften nogal wat boeken.
Franse romans die hij in zijn Parijse periode in 1906-1907 moet hebben gelezen van de hand van inmiddels vergeten auteurs: George Courteline, Rodolphe Bringer en René Le Coeur, en titels als
Ma Petite Amie Rose en
Danseuse.
Maar ook bekendere auteurs zitten in het archief Elsschot: de gebroeders De Goncourt, Comte De Villiers de l’Isle-Adam en Honoré de Balzac.
Van de nog nauwelijks bekende Franstalige Belg Pierre Louÿs bezat Elsschot de
Chansons de Bilitis, uitgegeven in Parijs in 1912: licht erotische prozagedichten die de lesbische liefde verheerlijken. Geef toe, niet oninteressant.
In zijn bezit bevond zich ook
Van den Vos Reynaerde, een editie uit 1939, met eigenhandige aantekeningen van Elsschot zelf. Elsschot hield zielsveel van het boek, ook al omdat hij zelf een Reinaert was: een ongrijpbare ironische schelm die zijn sporen steevast uitwiste.
Het klopt dat Elsschot in de jaren dertig maar drie boeken in huis had: de Bijbel, de
Petit Larousse Illustré en de grote Van Dale.
Zijn bibliotheek stond bij Walter De Ridder, zijn oudste zoon, die om de hoek woonde. Als Elsschot een boek gelezen had, gaf hij het aan zijn zoon. Hij kende het toch meestal uit het hoofd, zegt Jan Maniewski. Zo grondig las Elsschot.
Hij las, zo vertellen zijn familieleden, boeken in de originele taal. Nee, Dostojewski en de andere Russen niet. Maar wel Cervantes, Goethe, Shakespeare, Flaubert, De Maupassant, Céline, Alain-Fournier en Stendhal.
Er is al zoveel over Willem Elsschot geschreven, maar tot nu toe is zelden onderzocht hoe die auteurs hem als schrijver beïnvloed hebben. Er is nog werk aan de winkel.
Wie waren zijn grootste literaire helden? Dat waren Gezelle en Multatuli. In een brief noemt hij ze 'onze twee grootste sterren na Vondel'. Dat is dus de derde en meteen nummer één.
Gezelle verleidde hem met de klank van de taal - het West-Vlaams dat hij zo graag hoorde. In Multatuli vond hij het opstandige, rechtlijnige en rechtvaardige terug, en Vondel, ja Vondels hekeldicht op Johan van Oldenbarnevelt was vooral een inspiratiebron voor enkele van Elsschots controversiële gedichten.
Hugo Claus lag hem niet. Elsschot zat in de jury van de Leo J. Kryn-prijs die in 1949
De metsiers bekroonde. Dat zal voor Elsschot niet van harte zijn geweest.
'Mijnheren, Ik zend u
De Metsiers terug, dat ik in zijn geheel gelezen heb, en dat wil wat zeggen qua zelfopoffering. Het verhaal heeft volgens mij generlei literaire waarde [...] het is gewild ordinair en zo rommelig dat men onmogelijk uit de personages wijs kan worden.'
Louis Paul Boon las hij daarentegen wel graag. Elsschot - op dat moment in de zestig - voerde met Louis Paul Boon - aanstormend talent van dertig - tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog een correspondentie die zeer intens en openhartig was. Tot ze gebrouilleerd raakten over het Bormsgedicht. Maar dat is een ander verhaal.
Dames en Heren,
Mijn held is Willem Elsschot en die held heb ik leren kennen in een wijkbibliotheekje om de hoek van waar ik opgroeide, hier in Antwerpen. Ik was een onstuitbare lezer en verslond alles: van Enid Blyton over Jules Verne tot Simon Carmiggelt.
Toen ik vijftien was, leende ik eerst
Een Ontgoocheling van Elsschot uit - het hartverscheurende verhaal van de mislukkelingen vader en zoon De Keizer in een nog grotendeels verfranst Antwerpen van voor de Eerste Wereldoorlog. Dat verhaal begint met de gebeitelde zinnen, zinnen als gongslagen.
'De Keizer was sigarenfabrikant. Veel geld verdiende hij niet want hij werkte slechts met enkele mensen, had te weinig kapitaal en maakte geen reclame zodat hij niet vooruit kwam in de wereld.'
Daarna kwam voor mij
Villa des Roses. Een pension als een dierentuin, bevolkt met fantastische types uit de Parijse belle epoque. Met de lieve Louise en de ellendige, trouweloze en lafhartige Richard Grünewald - een van de alter ego’s van Elsschot. Tussen haakjes, de eerste roman in het Nederlands waar een abortus in voorkomt.
Het toeval wil dat mijn bibliotheekje in de wijk ligt waar Laarmans en zijn drie Afghanen op een regenachtige avond in Antwerpen verdwalen.
Het Dwaallicht van Elsschot, inderdaad.
Dat wijkbibliotheekje was ooit een politiebureau, en dat politiebureau speelde een belangrijk rol in
Het Dwaallicht. Maar dat ben ik pas veel later te weten gekomen.
Toen zat Elsschot en zijn in omvang bescheiden oeuvre allang als een teek onder mijn vel. Elsschot was een verslaving geworden.
Dankzij Elsschot zelf en dankzij de bibliotheek.
Ik dank u.
Eric Rinckhout
Foto Eric Rinckhout: Gerrit Serné
Over de uitslag van de verkiezing Beste Bibliotheek van Vlaanderen en Brussel, zie het bericht
'Balen is de Beste Bibliotheek van Vlaanderen en Brussel 2012'