'Komende maand zal het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het eindverslag van het onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006-2015) naar de Tweede Kamer sturen. Ons bestuur heeft kennis genomen van de voorlopige rapportage. Op basis daarvan is besloten een commissie van wijzen in te stellen die samen met de KB en de branche met inachtneming van de onderzoeksresultaten tot een goede oplossing moet komen voor deze kwestie.'
Dit meldde
de VOB-site op 12 april onder het kopje 'Wat ons bestuur besproken heeft op 30 maart'. Het is weer zo’n cryptisch bericht, waaruit de lezer zelf maar moet raden wat er eigenlijk aan de hand is. In plaats van Kremlinologie heb je er Vobologie voor nodig. Kennelijk is die voorlopige rapportage dermate verontrustend dat er nog voordat de buitenwereld er kennis van heeft mogen nemen al een 'commissie van wijzen' moet worden ingesteld die een goede oplossing moet vinden voor 'deze kwestie'. Maar over welke kwestie gaat het nou eigenlijk? Dat vertelt 'ons bestuur' ons niet.
Patholoog-anatoom
Bij de term 'commissie van wijzen' moet ik altijd meteen denken aan het vermaarde boek
Tegels lichten van H.J.A. Hofland. Naar aanleiding van de Greet Hofmans-affaire, waar het Nederlandse volk in 1956 niets van mocht weten, besloot het kabinet een commissie van wijze mannen in de stellen. Hofland: 'Het opdoemen van wijze mannen is een van de meest onheilspellende tekenen in de Nederlandse samenleving, het staat bijna gelijk aan het verschijnen van de patholoog-anatoom, en schrik heerste dan ook allerwegen.'
Niet voorspoedig
Wat zou er zo verontrustend kunnen zijn aan die voorlopige rapportage? In december doemde dankzij de Vereniging van Letterkundigen (VvL) al
berichtgeving op, waaruit geconcludeerd kon worden dat het onderzoek niet voorspoedig verloopt. Dit had ik overigens in maart vorig jaar
al voorspeld door de onderzoekers veel succes te wensen, want gegevens die er niet zijn, zoals die van uitleningen op scholen die hun uitleningen niet (goed) registreren, kun je ook niet onderzoeken. Dan rest maar één ding: tot zo goed mogelijk beredeneerde schattingen te zien komen, wat de Stichting Leenrecht vorig jaar gedaan heeft in haar vanuit de bibliotheekwereld aangevochten marktverkenning.
Berk en Van Bohemen
Naar aanleiding van de geluiden uit de VvL en de Stichting Leenrecht reageerde columniste Marjan Berk en schreef Francien van Bohemen van de VOB haar een open brief, die weer gevolgd werd door een open brief van de VvL. Zowel VvL als VOB waren zo onverstandig zich te baseren op een niet openbaar gemaakte tussenrapportage van het onderzoek. Toen ik Aad van Tongeren van OCW verzocht om die tussenrapportage te mailen, zodat iedereen na berichtgeving hierover kon snappen waar die discussies nu eigenlijk op gebaseerd waren, was zijn reactie: 'Het rapport waar de VOB en VvL uit citeren, is nog niet openbaar. Het is een concept waar een aanvulling op wordt gemaakt. OCW is er niet gelukkig mee dat uit een conceptrapport ("work in progress") wordt geciteerd, omdat dit onnodige verwarring oplevert.' Ik hoorde ook dat OCW de betrokken partijen dringend ontraden heeft nog langer uit tussenrapportages te citeren.
'Niet moedwillig'
Van Bohemen schreef onder andere: 'De 20 miljoen uitleningen die de Stichting Leenrecht heeft becijferd kunnen door de onderzoekers niet hard worden gemaakt. (...) In het algemeen blijkt uit het rapport dat bibliotheken te goeder trouw handelen en dat er niet moedwillig wordt geprobeerd om onder het leenrecht uit te komen.'
De VvL reageerde: 'Het verschil in aantallen uitleningen is niet zozeer "niet hard gemaakt" zoals Van Bohemen stelt, nee, het is niet onderzocht. En hoezo kan dat dan niet? Nou ja, onder meer omdat de VOB geen prioriteit ziet in het correct doorgeven van die uitleenaantallen. Het zou goed zijn als de VOB aandacht zou besteden aan de wijze van opgave door haar leden, zodat grote onduidelijkheden als deze uit de wereld worden geholpen.'
Soorten uitleningen
Uit de hele discussie blijken nogal wat simplificaties, want we hebben in deze kwestie te maken met verschillende soorten uitleningen, namelijk: uitleningen van openbare bibliotheken in bibliotheken (leenrechtplichtig), uitleningen op scholen waarvan de collectie onder verantwoordelijkheid van een bibliotheek valt (ook leenrechtplichtig) en uitleningen op scholen waarvan de collectie niet onder verantwoordelijkheid van een bibliotheek valt, maar de verantwoordelijkheid van de school zelf is (niet-leenrechtplichtig). In het laatste geval is het de grote vraag of, en zo ja hoe, uitleningen worden bijgehouden. Dat geldt natuurlijk ook voor allerlei vrijwilligersbibliotheken waar het reguliere openbare bibliotheekwerk geen bemoeienis mee heeft.
Enigszins los van de typen uitleningen speelt dat de Stichting Leenrecht
geconstateerd had dat er over 2015 verschillen zitten tussen wat de bibliotheken aan haar opgaven en wat het CBS vermeldde (
bij Leenrecht 73,8 miljoen, waarvan 68,9 miljoen boeken, en
bij het CBS 78,8 miljoen, waarvan 73,4 boeken).
Geen controle
Het kan in de eerste twee gevallen zijn dat er wel eens verschillen tussen de opgaven voorkomen. Iedereen die z’n oor te luisteren legt in de bibliotheekwereld kan zonder commissie van wijzen weten wat daar aan de hand is: er zijn bibliotheekdirecteuren die cijfermatige gegevens niet interessant vinden en meer houden van mooie verhalen. Die laten het verstrekken van gegevens over aan ondergeschikten ergens laag in de organisatie. Die zullen heus wel te goeder trouw zijn, maar zullen zich ook kunnen vergissen, zonder dat er controle plaatsvindt op wat zij doorgeven. Verstrekken van gegevens, waar de Koninklijke Bibliotheek (wettelijk verantwoordelijk voor de verzameling)
net weer om gevraagd heeft, moet bij de bibliotheken '
Chefsache' worden. Maar wat scholen doen met eigen collecties: daar zijn bibliotheken niet verantwoordelijk voor.
Wim Keizer