Halverwege-verslag Wsob: ‘KB tuurt naar het netwerk’ en andere opvallende bevindingen
Is het aantal vestigingen van bibliotheken de afgelopen jaren nu wel of niet dramatisch gedaald? Minister Ingrid van Engelshoven van OCW schreef in haar brief aan de Tweede Kamer bij het halverwege-verslag (betreffende 2015/2016) over de Wet Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), die in artikel 29 voorziet in een evaluatieverslag na vier jaar (dus in 2019): ‘Het onderzoek in 2015 en 2016 laat een fijnmazig netwerk zien en een zeer beperkt aantal gemeenten zonder bibliotheek. Er is geen sterke terugloop van bibliotheken in kleine gemeenten en steeds meer scholen hebben een vestiging van de Bibliotheek op school.’
Daartegenover staat de PvdA-fractie die in het verslag van een schriftelijk overleg over de brief in nogal schrille bewoordingen de achteruitgang schetst en daarover in november
een motie indiende die met algemene stemmen werd
aangenomen. Bij de behandeling van de cultuurbegroting van OCW had de PvdA ‘dringend aandacht gevraagd voor de nijpende positie van bibliotheken in kleine gemeenten en dorpskernen’. De PvdA is teleurgesteld over de brief van de minister, die relativerend spreekt over ‘een vitale sector’ waarin terugloop is op het ene terrein en groei op het andere. In
haar reactie op het verslag geeft de minister verdere toelichting op deze relativering.
Deze tegenstelling is één van de vier dingen die mij het meeste opvielen bij lezing van de
midterm review (pdf) van de Kwink-groep, de door de Koninklijke Bibliotheek (KB) gemaakte
trendrapportage (pdf), de
Kamerbrief (pdf) bij deze stukken, het
verslag van het schriftelijk overleg van de Tweede Kamer (pdf), de
reactie van de minister op dit verslag en de
brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (pdf).
De andere drie zijn dat de samenwerking tussen bibliotheken en KB ‘wordt belast door verschillende opvattingen over de rol van de KB’ (p. 96 Kwink), dat de VNG zich beklaagt over de rol van de provincies (p. 2) en dat er volgens de Kamerbrief in de Wsob twee principes bij elkaar komen (p. 7). Grappig is een typefout in het Kwinkrapport, waar gesproken wordt over ‘het aanturen van het netwerk door de KB’ (p. 11).
KB tweedelijnsorganisatie?
Het Kwinkrapport stelt vast dat de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) de KB op het gebied van de digitale bibliotheek als een tweedelijnsorganisatie ziet ter ondersteuning van de lokale bibliotheken. De KB ziet het op grond van de Wsob anders. ‘In de praktijk zorgen deze verschillende opvattingen regelmatig voor een discussie bij de uitvoering van activiteiten van de KB.’ Een duidelijk voorbeeld daarvan is het verschil in opvatting over wel of niet toepassen van
leenrecht op e-books, waarbij OCW zich achter de KB-aanpak heeft geschaard.
Het verschil van mening over de digitale bibliotheek begon natuurlijk al met
de motie van VOB-leden uit 2015 die ik ‘mal’ genoemd heb. Daarna kregen we het
Consortium-idee van Brandenbarg en Cohen dat nog steeds niet uitgevoerd is. In 2016 wilde het VOB-bestuur reparatie van ‘
een weeffout in de wet’ (die juist de essentie van de wet is) en vorig jaar oktober noemde de VOB de KB een tweedelijnsorganisatie in een
discussie oproepend stuk over de toen nog komende
midterm review.
Is er een oplossing? Ik heb het al vaker bepleit: laat alle Nederlandse openbare bibliotheken met elkaar en met de KB fuseren, dan zijn we van een hoop gedonder af (de Singapore-variant). En als dat niet kan of men het niet wil, hou dan op met die ‘twee-eenheid’ van fysieke bibliotheken en digitale bibliotheek en blijf ze gewoon, met hun aparte geldstromen, duidelijk van elkaar onderscheiden. De digitale bibliotheek weer onder de VOB brengen lijkt mij geen goede oplossing. In dat verband is het ook raar dat de VOB in de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL) praat over leenrecht voor e-books en de KB niet zelf voor dat onderdeel in de StOL vertegenwoordigd is. De VOB meldt
op haar website in de StOL te onderhandelen namens de aangesloten leden. Bij mijn weten is de KB geen VOB-lid, dus waarom onderhandelt de KB niet zelf in de StOL over wel/of geen tarief voor uitleningen van e-books of, als er zo’n tarief moet zijn, over de hoogte ervan?
‘Provincies kunnen meer doen’
Opvallend in de VNG-brief is
niet dat de VNG vindt dat de gemeenten het op openbaar bibliotheekgebied uitstekend doen en dat het aantal gemeenten zonder ‘Wsob-bibliotheek’ ‘zeer beperkt’ is. De VNG pleit er voor ook deze ‘onvolledige bibliotheken’ ‘binnen het stelsel’ te houden, zonder uit te leggen wat daarmee bedoeld wordt.
Opvallend is natuurlijk ook
niet dat de VNG vooral weer wijst naar de andere overheden als er wat moet gebeuren. Maar ik moet hier wel bij zeggen dat ik de VNG-mening onderschrijf dat de provincies een rol zouden moeten hebben in tegengaan van de verschraling in plattelandsgebieden. De VNG wijst naar de vroegere ondersteuning in die gebieden, onder andere door middel van bibliobussen. Ook ik heb nooit begrepen waarom dit in veel provincies zo nodig moest worden afgeschaft.
De VNG is voor een landelijk collectief bibliotheeksysteem (p. 3) en bepleit een stimuleringsmaatregel door OCW. Daar werd ook al over gesproken in
een rondetafelgesprek. De stellige indruk is dat OCW er best geld voor over heeft, mits duidelijk is waar het naartoe moet (hoe dus ‘de governance’ geregeld wordt, om dit modewoord voor ‘het bevoegd gezag’ te gebruiken).
Twee principes
De VNG wijst er nog maar weer eens op (p. 2) dat als het rijk bepaalde verplichtingen aan gemeenten zou willen opleggen, zij door het rijk financieel in staat moeten worden gesteld om daaraan te voldoen. Maar dat wilde de Kamer nu juist niet en dat tekent de halfslachtigheid van de wet die ik in m’n
boek over de bibliotheekvernieuwing als ondertitel heb gebruikt en die ook de reden is dat ik de motie-Asscher
schijnheilig noemde.
De Kamerbrief zegt dat bij het onderwerp spreiding van fysieke bibliotheken en de zorg over lacunes daarin twee principes van de Wsob bij elkaar komen (p. 7): ‘Het principe dat iedere inwoner van Nederland toegang moet hebben tot de fysieke en digitale openbare bibliotheek en het bestuurlijke principe dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het lokale voorzieningenniveau en daar eigen keuzes in kunnen maken.’
Tja, je kunt natuurlijk net zo goed zeggen dat die twee principes juist NIET bij elkaar komen: òf de gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk en betalen ervoor òf het rijk is er voor verantwoordelijk en betaalt. De Wsob gaat duidelijk uit van het eerste principe. De Tweede Kamer gaat er niet over. Einde verhaal. Einde motie. In haar reactie op het verslag van het schriftelijk overleg vat de minister de keuzevrijheid van de lokale democratie om niets of weinig aan bibliotheekwerk te doen in één zin samen (p. 10): ‘In de interbestuurlijke verhoudingen kan de minister daarin niet interfereren.’
De minister schreef in haar brief bij de
midterm review verder (p. 7): ‘Mijn beeld is dat gemeenten deze verantwoordelijkheid serieus nemen. Ook in de recente periode van teruglopende gemeentelijke budgetten is de subsidie van gemeenten voor openbare bibliotheken over het geheel genomen behoorlijk op peil gebleven. Er is bezuinigd, er zijn filialen gesloten en de gemiddelde afstand tot een vestiging is wat toegenomen, maar het stelsel als geheel functioneert naar behoren en laat allerlei vormen van vernieuwing zien. Uit het onderzoeksrapport van Kwink blijkt dat van de 390 gemeenten (eind 2016) er 16 zijn zonder volwaardige openbare bibliotheekvoorziening in de zin van de Wsob. In 2014 waren dat er 10. Daarbij moet worden opgemerkt dat in 12 van deze gemeenten wel een beperkte bibliotheekvoorziening beschikbaar is of de toegang tot de bibliotheek in een buurgemeente is geregeld.’
Aantal vestigingen
Ik ga nog even wat nader in op die vestigingen. In de
WWW van november 2017 liet ik aan de hand van
een VOB-tabel (gebaseerd op G!ds, met ook al cijfers van 2017) zien, uitgaande van de daarin vijf onderscheiden soorten vaste vestigingen (plus bibliobushaltes) dat er in 2017 ten opzichte van 2013 62 (hoofd)vestigingen minder zijn, 8 servicepunten minder, 67 miniservicepunten minder, 67 afhaalpunten meer en dat het aantal zelfbedieningsbibliotheken gelijk is gebleven. In het totaal dus een daling van 70 van alle typen vestigingen samen. Verder 361 bibliobushaltes minder. Tel ik vestigingen en bibliobushaltes op, dan zijn er dus samen 431
plekken minder om te kunnen lenen (van 2013 op 2017).
Kwink (p. 8) en KB (p. 25) gaan hier ook op in, maar op verschillende manieren. Kwink beperkt zich tot de eerste twee soorten vestigingen en zegt dat die zijn afgenomen van 1011 in 2014 naar 961 in 2016 (dus 50 minder van 2014 op 2016). ‘Daarmee is de gemiddelde afstand tot (hoofd)vestigingen en servicepunten toegenomen van 1,8 kilometer in 2014 naar 1,9 kilometer in 2016. Echter, deze afstand van 1,9 kilometer is vergeleken met de gemiddelde afstand tot andere culturele voorzieningen nog steeds relatief klein.’
De KB neemt ook alleen de eerste twee soorten en zegt dat er een daling te zien is van 1002 in 2015 naar 961 in 2016 (p. 25). Ja, dan kom je van 2015 op 2016 op 41 minder. ‘Over het geheel genomen is er een tendens zichtbaar richting verschraling.’ Ook het aantal bibliobusplaatsen wordt minder (de tabel laat zien: in 2012 499, in 2016 68, dus 431 minder - behoorlijk veel minder dan in de VOB-tabel, waarin andere cijfers staan of dezelfde cijfers onder een ander jaar). ‘Plaatsen waar burgers terecht kunnen met hun vragen bij gekwalificeerd personeel worden schaarser,’ zegt de KB.
Maar de vraag hoe erg het nu eigenlijk met de vermindering is, wordt niet beantwoord en hangt natuurlijk ook geheel af van de vragen wat een openbare bibliotheek eigenlijk primair moet doen en in welke mate digitalisering (iedereen heeft de Wikipedia onder handbereik) fysieke vormen van informatieverschaffing goed kan vervangen. De KB zegt wel (p. 13) dat het e-bookplatform thans geen compensatie lijkt voor het ontbreken van een uitleenfunctie in een dichtbij gelegen fysieke vestiging.
Verder nog wat observaties (slechts een greep uit wat ik zag).
‘Activiteiten’
Kwink geeft een nauwkeurig overzicht van de 97.384 ‘activiteiten’ in 2016 (p. 6), ingedeeld naar de vijf functies. Maar zegt er eerlijk bij dat de vraag welk soort activiteit tot een bepaalde functie wordt gerekend in het ene jaar anders kan zijn beantwoord dan in het andere. Bovendien overlappen de functies elkaar. Is het niet veel beter ‘activiteiten’ te onderscheiden in cursussen, lezingen, debatavonden en ‘overige activiteiten’ en ook het aantal bezoekers of deelnemers per soort activiteit te noemen? Ook ik heb vandaag weer 97.000 activiteiten ondernomen als ik elk spiertje, zenuwbaantje en hersencelletje meetel.
Kwink vindt (p. 8 en p. 97) dat de KB haar ambities duidelijker mag maken en daarbij mag aangeven welke stappen reeds gezet zijn en hoe het vervolg er uit ziet. Ik heb er al eens op gewezen dat het streven alle erfgoed te digitaliseren leidt tot een Sagrada Familia: heel mooi, maar nooit klaar. Een vijfjaarplanning met jaarlijkse einddoelen zou veel helderheid kunnen bieden. De KB heeft zelf enerzijds het gevoel dat er al veel bereikt is, maar anderzijds dat men pas ‘net op stoom’ komt. Waar kwam de stoomtrein vandaan, waar gaat hij naartoe en wat zijn de tussenstations? Een deel van het veld wil meer snelheid, dus misschien moet de KB wat flitsender worden en overgaan op elektriciteit, zonder spoorboekloos te gaan rijden.
Turen naar het netwerk
Op p. 11 heeft Kwink het over ‘het aanturen van het netwerk door de KB’. Aansturen zonder wettelijke machts- en geldmiddelen is heel lastig, zodat er beter ‘ondersteunen’ in de Wsob had kunnen staan. Maar ‘aanturen’ kan natuurlijk ook: de KB zal waarschijnlijk wel eens denken dat het helemaal niet zo fijn is spil te zijn in een netwerk van eigenwijze openbare bibliotheken en een met haar rivaliserende brancheorganisatie. Je kunt er misschien beter maar op een afstandje naar turen.
Op p. 43 meldt Kwink dat de gemeenten in 2016 407 miljoen euro subsidie gaven. Dit komt overeen met
het CBS (406,8 miljoen). De KB noemt echter 412 miljoen euro (p. 28). OCW nam dat over (Kamerbrief p. 7). Volgens de KB ontstond het verschil doordat het CBS voorlopige cijfers publiceert die pas later in één keer worden gecorrigeerd (inclusief dit subsidiecijfer). Ik vind het raar dat het CBS zo lang een verkeerd cijfer laat staan, 5 miljoen verschil is niet niks.
Op p. 47 van Kwink lees ik dat de provinciale ondersteuningsinstellingen ‘aan het kijken zijn’ of ze een onderzoek kunnen uitvoeren naar de efficiency van het IBL. Blijkbaar nogal lastig, want een dergelijk onderzoek was
in 2014 al aangekondigd.
Op p. 55 meldt Kwink dat de KB op basis van haar beleidsplan ‘intern een visie’ heeft opgesteld om vanuit een gezamenlijk beeld te werken aan de uitvoering van haar stelseltaken. Verderop (o.a. p. 97) citeert Kwink uit die visie. Ik ben reuze benieuwd naar dat visiestuk. Gaat het om een gezamenlijk intern beeld of om een gezamenlijk beeld van KB en bibliotheken? Ik zie publicatie van de interne visie op de KB-site graag tegemoet.
Ik lees ook dat de KB ‘wil bijdragen aan promotie van en communicatie van het merk Bibliotheek richting het netwerk.’ (p. 57).
Ik meende dat bibliotheken publieke instellingen zijn. Het begrip ‘merk’ doet me meer denken aan commerciële bedrijven. En wat betekent ‘richting netwerk’. Weet het netwerk niet wat een bibliotheek is?
155ste bibliotheek
Op p. 58 noemt Kwink de landelijke digitale bibliotheek de 155ste openbare bibliotheek en onderdeel van de Nationale Digitale Bibliotheek. Dit draagt bij aan m’n eerdere conclusie dat het veel beter is niet meer te spreken over een twee-eenheid (of ‘keerzijden van dezelfde medaille’) van de openbare bibliotheken en de landelijke digitale bibliotheek. Wat niet betekent dat er geen afspraken kunnen worden gemaakt over een adequate taakverdeling, waarbij ieder z’n eigen verantwoordelijkheden behoudt. De minister wil (Kamerbrief p. 14) dat de KB ‘
digital only’ actief onder de aandacht brengt.
Op p. 83 kunnen we lezen dat er in 2015 10.828 vrijwilligers actief waren in het openbare bibliotheekwerk en in 2016 13.489. In ruim een kwart van de bibliotheken voeren vrijwilligers taken uit die eerder door een werknemer met een arbeidsovereenkomst werden uitgevoerd. We keren terug naar de situatie van voor de Wet op het openbare bibliotheekwerk (1975).
Op p. 93 staat dat de vijf wettelijke functies een helder kader bieden en tegelijk de nodige ruimte geven. P. 94 meldt dat ‘sommige gesprekspartners’ vrezen voor een bibliotheek die over ‘alle domeinen’ wil gaan en uit het oog verliest waar de sterke kanten van de bibliotheek van oorsprong liggen. Ik ben bang dat de wettelijke ruimte zo groot is dat het kader een beetje zoek is. Het heelal heeft waarschijnlijk ook een kader, maar we weten nog niet waar het ligt.
Wie is de baas?
P. 95 meldt dat het netwerk in ontwikkeling is. Dat is zeker al het geval zo lang ik in het openbare bibliotheekwerk zit, d.w.z. vanaf 1977. Verschillende bibliotheken geven met betrekking tot de KB aan behoefte te hebben aan een meer formele governance-structuur. De KB vindt dat een sterkere governance in strijd is met de netwerkgedachte. Tja, dat is het probleem van een netwerk: wie is de baas? Ook op p. 100 wordt daarover gerept, in relatie tot de aankoop van e-content. Lokale bibliotheken willen daar meer invloed op hebben.
En waar het gaat over concrete voorbeelden van stelseltaken in het netwerk zie ik verscheidene malen staan: ‘bijvoorbeeld het Collectieplan en de Innovatieagenda’ of ‘zoals het Collectieplan en de Innovatieagenda’. Wat de vraag oproept wat dan de andere voorbeelden zijn.
Multitasking
In het Kamerverslag (p. 4) lees ik dat D66 in verband met de sterke vergrijzing onder het personeel in de bibliotheekbranche ‘een toekomstbestendig personeelsbestand’ wil. Toekomstbestendig is het grootste flauwekulwoord dat ik ken. Dan is de VNG duidelijker (p. 3). Die wil gewoon multi-inzetbaar personeel omdat bibliotheken met name buiten de grote steden steeds vaker geïntegreerd raken met andere maatschappelijke functies (musea, archieven, centra voor de kunsten, filmhuizen). Einde bibliotheek, einde bibliothecaris. Vervangen door iets zonder kader wat personeel aan multitasking laat doen.
Hoeveel concepten?
Tot slot: Kwink en KB produceerden stukken die de moeite van het lezen waard zijn, met veel details. Kwink geeft ook een nauwkeurig overzicht van alle gemeenten zonder ‘Wsob-bibliotheek’. Uiteraard zijn
mijn suggesties voor een
midterm review niet overgenomen want de opdracht van OCW bleef ‘
inside the Wsob-box’. Over twee jaar maar eens weer een poging doen. Bij het Kwink-rapport heb ik wel de vraag hoeveel concepten er aan het definitieve rapport voorafgingen, want ik las in de voortgangsberichten van de VOB voor de ledenvergadering van 7 december 2017 dat tal van partijen mochten reageren voordat de minister het aan de Tweede Kamer aanbood.
Kortom, velen hebben over het stuk heen geplast voordat de definitieve versie werd verstuurd. Mijn ervaring is dat teksten er nooit beter van worden als er meer dan twee mensen naar kijken, dus valt het me nog mee wat eruit gekomen is.
Wim Keizer